50 Jaar priester

INTERVIEW MET EM. ABT PIET WAGENAAR


LEVENSLANG BIJ DE NORBERTIJNEN

Emeritus-abt Piet Wagenaar viert op donderdag 15 mei 2008 zijn 50-jarig jubileum als priester, 25 jaar geleden werd hij abt gewijd. Hij nadert een leeftijd die we “gezegend” mogen noemen en is door jarenlange ervaringen rijk geworden, aan wijsheid. Hij heeft ons heel wat te zeggen, en daarmee bedoelen we meer dan de verhalen over de “goede oude tijd”; we kunnen van hem veel leren dat nuttig is voor nu en voor de toekomst.

- Meer dan een halve eeuw hebben we om samen met hem terug te blikken. We beginnen op het moment dat zijn keuze voor het priesterschap zich begon af te tekenen.

Als 16-jarige kwam ik terecht in het college van de paters Kruisheren in Uden, Noord-Brabant. Dat was een internaat waar 270 jongens middelbaar onderwijs volgden, die zich allen meer of minder duidelijk geroepen voelden tot het priesterschap. Niet al die jongens zijn natuurlijk priester geworden. In mijn jaar zijn we daar met een honderdtal begonnen, en uiteindelijk is een 15-tal priester geworden. De Kruisheren rekenden natuurlijk op roepingen voor hun eigen orde, maar we konden tijdens onze middelbare studies ook uitkijken naar andere uitwegen voor priesters: een andere orde, of een bisschoppelijk seminarie.

- Tweehonderd zeventig internen bij mekaar, waren dat geen helse toestanden?

Orde en tucht waren geen verdachte begrippen toen. Je mag het regime gerust "Spartaans" noemen. De strenge levenswijze in dat college benaderde zeker de situatie in heel wat kloosters in die tijd. Niet alleen onze studietijd was strikt geregeld - en we studeerden veel - maar ook alle andere activiteiten, waaronder een groot aantal spirituele en religieuze bezigheden, met als belangrijkste natuurlijk de dagelijkse misviering. Er was ook veel aandacht voor sport en culturele activiteiten. Ik ben heel blij dat ik daar zes jaar lang vorming heb gekregen.

- Waarom koos je voor de Norbertijnen?

Ik had in de loop der jaren enkele Norbertijnen leren kennen (in de abdij van Berne in Heeswijk), en ik ging daar soms tijdens de vakantie voor enkele dagen naar toe. Wat mij bij de Norbertijnen aantrok, en dat is zo gebleven, is de combinatie van twee kernactiviteiten: het gemeenschapsleven met veel aandacht voor liturgie en gebed en daarnaast de inzet voor de pastoraal, voor de z.g. zielzorg in verschillende vormen.

- En hoe kwam je in Grimbergen terecht?

Ik heb Grimbergen leren kennen via een Nederlandse confrater, (Piet Sneekes), die toen al in de abdij was ingetreden. Ik vond Grimbergen aantrekkelijk omdat het geen al te grote gemeenschap was, ze woonden hier toen met een dertigtal. Er zijn ook norbertijnenabdijen met meer dan 80 bewoners, maar daar blijven velen voor mekaar toch onbekenden, vreesde ik. Toen ik hier uiteindelijk terecht kwam waren hier al een paar Nederlanders, en door toeval is die groep gegroeid. De een trok de ander aan, maar er is absoluut geen soort wervingscampagne geweest. We kwamen ook uit verschillende middelbare scholen en we hadden een diverse achtergrond.


- Kwam je onmiddellijk "thuis" in Grimbergen?

Niet alles veel even goed mee. Het was inderdaad een gemeenschap op mensenmaat, maar dat had ook gevolgen. De liturgie kreeg niet de aandacht en de zorg die ik verwachtte, er ging veel aandacht naar parochiewerk. En de abdij probeerde in zoveel mogelijk domeinen zelfvoorzienend te leven, daar ging ook veel energie naartoe. Hier woonden toen een dozijn lekenbroeders die onder andere zorgden voor het eten, de (groenten)tuin en het onderhoud van de gebouwen. We hadden een eigen kok, maar ook een eigen schrijnwerker, tuinman, enz.

- Elke abdij zorgde ook voor de gehele opleiding van de nieuwe kandidaten?

Dat was inderdaad de bedoeling .We zijn daar al lang van afgestapt, en niet in de eerste plaats omdat we minder kandidaten over de vloer krijgen. Het is echt belangrijk dat novicen de geschiedenis en spiritualiteit van hun orde "thuis" aanleren. Maar om priesters op te leiden, die na hun noviciaat twee jaar filosofie moeten studeren en vier jaar theologie, beschikt een abdij met 30 inwoners natuurlijk niet over voldoende intellectueel talent. In onze tijd werken de verschillende abdijen samen.

- Uw eerste verblijf in Grimbergen duurde niet zo lang.

Na mijn twee jaar filosofie stuurde de toenmalige abt me naar Rome, om daar mijn studie van vier jaar theologie af te maken aan de universiteit van de Jezuïeten, de "Gregoriana". Ik ben daar nog altijd heel dankbaar voor. Niet zozeer omdat ik in Rome de betere theologie kon studeren, de universiteit van Leuven haalde op zijn minst hetzelfde niveau, maar omwille van het internationale milieu waarin ik terecht kwam. De Gregoriana had vijf duizend studenten, en die kwamen letterlijk uit alle hoeken van de wereld. Ik woonde in het studiehuis van de Norbertijnen in Rome, en daar zat ook al een internationaal gezelschap samen uit alle vestigingen van de orde. Maar wat je misschien zal verbazen: ik ben in Rome Vlaming geworden, door er samen te leven met confraters uit de andere Vlaamse norbertijnenabdijen. Ik heb in die vier jaar twee onvergetelijke momenten meegemaakt. Dat was op de eerste plaats de keuze van paus Johannes XXIII. Dat heeft een grote indruk op mij gemaakt. Zijn keuze wekte in de hele wereld grote verwachtingen. En kort daarna het feit dat deze nieuwe paus een concilie aankondigde, het was op 25 jan. 1959. Ik zal het nooit vergeten.

- In 1959 was uw studie voltooid en keerde u terug naar Grimbergen. Hoe was op dat ogenblik het leven in de abdij?

Preconciliair natuurlijk. Het concilie dat heel wat vernieuwing in het kloosterleven zou brengen, moest nog beginnen. Er was in die tijd veel aandacht voor de stilte in de abdij. Gesprekken (en roken) waren beperkt tot middag- en avondrecreatie . Tijdens de maaltijden werd er altijd gezwegen en werd er voorgelezen uit de bijbel, uit de kloosterregel of uit een of ander stichtelijk boek. Dat was dan de taak voor de jongste novicen. We hadden toen ook nog het dagelijks schuldkapittel,waarin we tegenover mekaar openlijk onze fouten moesten opbiechten.

- Dat is ondertussen erg versoepeld.

Ja, maar we houden wel vast aan de waarden waaruit al die gebruiken ontstaan zijn. Stilte is nog altijd heel belangrijk, omdat je God niet kunt ontdekken als je voortdurend wordt afgeleid door allerhande lawaai en gedoe. Juist in onze wereld vol lawaai is de stilte een onmisbare waarde. Daarom verloopt het ontbijt bij ons nog steeds in stilte, en tijdens het avondeten wordt voorgelezen. ‘s Middags hebben we gewoonlijk gasten aan tafel en dat is een goede gelegenheid voor persoonlijke contacten en voor een goed gesprek. We blijven ook veel aandacht en tijd besteden aan het samen bidden. Wij komen vier keer per dag samen voor het gebed: ‘s morgens om 7 uur voor de Lauden. Dan vieren wij elke dag om 9 uur in concelebratie de eucharistie. Dat is voor de gemeenschap een hoogtepunt. Rond 12 uur hebben we dan voor de maaltijd het middaggebed, en om 18 uur zingen we elke dag het kerkelijk avondgebed, de Vespers.

- Naar hedendaagse normen blijft dat een strak geregeld leven. Schrikt dat sommige kandidaten niet af, terwijl er al zo weinig intredingen zijn?

Dat kan zijn, maar wij willen trouw zijn aan ons charisma. Wij presenteren ons zoals we zijn: onze normen en voorwaarden moeten hedendaags maar streng blijven. Iemand die zich aangetrokken voelt tot ons leven kan rustig een bepaalde tijd met ons komen meeleven, zodat hij ons leven leert kennen en wij de kandidaat leren kennen.

- In 1958 werd je priester gewijd, in 1966 was je al pastoor.

Ik kreeg toen mijn eerste opdrachten binnen de abdij, ik was belast met de opleiding van de jonge mannen die intraden. En kort na het concilie, in 1966, werd ik op vraag van kardinaal Suenens pastoor van Grimbergen, en enkele maanden later deken. Ik had in feite helemaal geen ervaring in de parochiepastoraal maar dat had ook z'n voordeel… Het concilie was ten einde, en wat daar beslist was moesten we nu op plaatselijk vlak doorvoeren. Het was een heel boeiende uitdaging! Het ging in het begin vooral om de vernieuwing van de liturgie, de invoering van de volkstaal enz. Maar een heel belangrijke opgave was de inschakeling van leken in het kerkgebeuren. Het was niet omwille van het gebrek aan priesters, want dat gebrek kenden we toen nog niet, maar omwille van een positieve motivatie: de eigen plaats van de gelovige in de Kerk!

- Het was een tijd van grote verwachtingen, die helaas niet zijn uitgekomen.

Het was de boeiendste tijd van mijn leven. We hadden in de parochie heel wat mensen die zich met enthousiasme wilden inschakelen in die grote vernieuwingsbeweging, en dankzij hun grote inzet is er heel wat gerealiseerd. Maar er zijn inderdaad ook bepaalde verwachtingen die nooit werkelijkheid geworden zijn .

- U hebt in Grimbergen heel veel energie gestopt in de toepassing van de conciliebesluiten. Heeft het concilie ons op het verkeerde pad gestuurd, zoals sommigen geneigd zijn te geloven?

Het probleem is eerder dat veel van wat het concilie beslist had nog steeds niet uitgevoerd is. Nadat de bisschoppen uit Rome vertrokken zijn heeft de pauselijke administratie, de Curie, alles weer zelf in handen genomen. De plaatselijke kerken hebben nauwelijks enige autonomie gekregen, de discussie over bepaalde ethische of andere problemen is voor een groot stuk stilgevallen, maar we mogen niet vergeten dat er niet alleen in de kerk een crisis gekomen is,er is ook een crisis in de gehele samenleving gekomen, en die had niemand voorspeld. Gemakshalve kunnen we het "mei 68" noemen: de toegenomen welvaart bij ons in het Westen, de drang naar individuele vrijheid, de gezagscrisis. Die ontwikkelingen hebben de kerk nog meer naar de zijkant geduwd. Maar , we moeten daarin eerlijk zijn ,er is ook veel gerealiseerd in positieve zin. De medezeggenschap en medeverantwoordelijkheid van leken bijvoorbeeld. We vergeten gemakkelijk hoe absoluut het gezag van de pastoor was in de preconciliaire tijd: hij stond voor alles alleen en had daarom alle touwtjes in handen.

- In 1982 werd je tot abt gekozen.

Ben je toen gestopt met je parochietaken? Op verzoek ben ik nog vijf jaar deken gebleven, maar het was een moeilijke combinatie. In de parochie ging alles verder, maar ik mocht me er om zo te zeggen niet meer mee bemoeien. Als prelaat kreeg ik na verloop van tijd dan weer taken buiten Grimbergen , in het bestuur van de Orde bij voorbeeld. Daarom gaf ik in 1987 ontslag als deken. Als abt moet je op de eerste plaats in de abdij zijn... De abt speelt in zijn gemeenschap als het ware de rol van vader én van moeder. Hij moet leiding geven en beslissingen nemen, taken verdelen, en in samenspraak met het bisdom, parochies toewijzen. Hij moet ook beschikbaar zijn voor iedereen, problemen opvangen, confraters bemoedigen.

- Je hebt ook de bestaande gebouwen gerenoveerd en zelfs bijgebouwd.

Dat is niet vanzelfsprekend in deze tijd. Die bouwactiviteit is er eerder bij toeval gekomen. Ooit liet ik tijdens een rondleiding enkele belangrijke werken uit onze abdijbibliotheek zien, en die waren echt in erbarmelijke staat. Bij de bezoekers bevond zich toevallig iemand die werkzaam was als jurist bij een bank , en die ons geholpen heeft bij de oprichting van de vzw "Vrienden van de Abdij", om fondsen te verzamelen voor de restauratie van onze kostbare werken.

- Heeft de abdij gebouwd met de opbrengsten van het abdijbier?

Toch niet, want in die tijd stelde dat nog niet veel voor. " Rijk worden" mag zeker geen streefdoel zijn van een abdij, en moeten we zeker niet terugkeren naar de toestanden van het ancien régime, toen abdijen bij de belangrijkste grondbezitters behoorden. In de jaren tachtig was de abdij dringend aan renovatie toe. De nieuwbouw is er om twee redenen gekomen. Vooreerst hadden we een nieuwe bibliotheek nodig. Toen we met de verzorging van onze kostbare werken bezig waren kwam hier ook eens iemand van het KIK, het koninklijk instituut voor het kunstpatrimonium, kijken. Hij vond dat we die kostbare werken in Grimbergen alleen mochten houden als we daarvoor een gepaste bibliotheek bouwden., dus een nieuwe bibliotheek. Tegelijk hadden we in de orde nieuwe keuzen gemaakt: de "buitenheren", confraters die in een pastorie in hun parochie verbleven, hebben we gevraagd terug in de abdij te komen wonen om het gemeenschapsleven en de liturgie te versterken. Maar dan hadden we meer ruimte nodig, en voor hen hebben we de verdieping boven de bibliotheek gebouwd. Dat was klaar in 1991, en toen hebben we ook nog de oude vleugel gerenoveerd, zodat iedereen een beetje ruimer kon wonen.. We hebben voor die werken veel steun gekregen van verschillende kanten en ik ben daar heel dankbaar voor.

- Je hebt ook voor nieuwe intredingen gezorgd.

Dat is heel slecht uitgedrukt. Wij proberen geen kandidaten binnen te lokken. Wij bidden voor nieuwe roepingen, we zijn wel bereid om veel contacten te leggen, en als er, zoals bij ons, jonge mensen in de abdij wonen, lukt dat gemakkelijker. In mijn eerste jaren als abt hadden we elk jaar één of twee kandidaten (die lang niet allemaal gebleven zijn). In deze dagen zijn er heel weinig kandidaten voor het kloosterleven. En als er kandidaten zijn moeten ze onze normen kennen en aanvaarden.

- Wat bedoelt je daar mee?

Het leven van een norbertijn berust op 3 pijlers, die we soms de 3 C 's noemen, naar hun Latijnse naam: communio, cultus, caritas. We leven in gemeenschap, we verzorgen de liturgie en het gebedsleven, we zetten ons liefdevol in. En misschien is leven in gemeenschap wel de moeilijkste van die opdrachten. Gehuwden moeten ook levenslang proberen samen te leven en elkaar te aanvaarden, maar zij verkeren in gezelschap dat ze zelf gekozen hebben. Wij kloosterlingen kiezen onze medebroeders of -zusters niet uit, dat maakt het niet eenvoudiger. Onze kandidaten moeten dus opgeleid worden tot biddende gemeenschapsmensen.

- Wie het in de gemeenschap niet uithoudt kan zich nog altijd in het parochiewerk storten.

Je drukt ook dit heel negatief uit. Er zijn voorzeker in de abdij eerder contemplatieve en veeleer actieve types. En bij het benoemen van confraters wordt daar natuurlijk rekening mee gehouden. Dat ons gemeenschapsleven onder druk staat is een gevolg van de nood aan priesters, waardoor we riskeren overvraagd te worden. Vroeger bedienden de norbertijnen geen grote parochies, wel rustige dorpjes, waar de pastoors geen drukke agenda hadden.

- Gelukkig is ook uw agenda minder druk geworden. Waarom ben je gestopt in 2004?

Dat was van bij mijn ambtsaanvaarding zo geregeld. Het kiescollege spreekt  zich uit voor een kandidaat, maar ook voor een ambtstermijn. In mijn geval was dat tot de leeftijd van 75 jaar. Ik ben 22 jaar deken geweest, en 22 jaar abt, samen 39 jaar actief want ik heb de twee functies 5 jaar lang gecumuleerd. Ik ben blij dat ik zo mijn steentje heb mogen bijdragen. Ik mag het nu wat rustiger aan doen. Ik sta nog graag klaar om confraters te helpen in hun pastorale taak en ik ben helemaal vrij om het dagdagelijkse abdijleven mee te leven. Natuurlijk kan me nu ook meer bezig houden met hobby’s, bv. speel ik graag wat op ons orgel of werk wat in ons abdijarchief en help zorg dragen voor ons abdijpatrimonium.

- Wat mag bij de Norbertijnen, of in de kerk, in geen geval verloren gaan?

De Kerk heeft als taak " het verhaal van Jezus verder vertellen", en wij als Norbertijnen moeten dat blijven doen op onze manier. Dat wil zeggen dat wij Gods woord moeten blijven verkondigen en de liturgie dagelijks moeten blijven vieren. Dat is de eredienst die God toekomt. Daarnaast moeten wij op de plaatsen die ons zijn aangewezen zorg dragen voor onze medemens, wie of wat hij ook is. En zeker mogen wij de lijdende mens en de wereldsolidariteit niet vergeten.

- En wat zou wel mogen veranderen?

We moeten blijven nadenken en praten over "hete hangijzers". Die zijn er nog veel. Ik denk aan het celibaat, de plaats van de vrouw in onze 21ste  eeuw, over veel kwesties van rechtvaardigheid en vrede. Kortom: we moeten hoopvolle mensen blijven.

- Hubert Swaelens -

Dit interview verscheen op 7 en 14 mei 2008 in het parochieblad van de federatie Grimbergen.

Lees ook de andere interviews
Een halve eeuw Norbertijn
Terugblik op een mooie tijd

< terug naar gemeenschap