Gooische man in Grimbergen.
Interview met Bart Krijnen
Omdat de Norbertijnen de kloosterregel van Augustinus volgen, vieren ze in de abdij de feestdag van die heilige met speciale luister. Op die dag huldigen ze ook de confraters die een speciale gebeurtenis te vieren hebben. Op maandag 29 augustus is het de beurt aan pater Bart Krijnen, bij gelegenheid van zijn 50 jaar professie. Een halve eeuw geleden betekenden die “kleine geloften”, zoals ze ook genoemd worden, een belangrijke stap naar zijn definitieve verbintenis met onze abdij.
- Pater Bart komt uit Blaricum, hij is Nederlander. Hij is zelfs Hollander in de strikte betekenis, want zijn geboorteplaats ligt in het Gooi, Noord-Holland. Hoe komt een Hollander in Vlaanderen terecht?
Toen ik jong was moest een priester Latijn kennen. Maar ik zat al een aantal jaren op de MULO, een schooltype waar je geen Latijn leerde, toen ik mijn roeping ontdekte. Dus trok ik naar Gemert, Brabant, want daar was een school waar ze “late roepingen”, zoals ik er een was, de nodige kennis bijbrachten om priester te kunnen worden, vooral de kennis van klassieke talen dus. De rector van die school was een Norbertijn, die contacten had met de toenmalige abt van Grimbergen. Ik had in die tijd nog geen speciale voorkeur voor een bepaalde orde of congregatie, ik ben dus onder vooral onder invloed van de rector van Gemert en de toenmalige abt van Grimbergen hier aanbeland.
- Je woont nu meer dan 50 jaar in Grimbergen. Zijn de banden met Nederland doorgeknipt?
Helemaal niet. Er waren en zijn nog steeds nauwe contacten met mijn familie: mijn broer in Almere, en mijn zussen in het Gooi. Ik volg de gebeurtenissen in Nederland, vooral het voetbal, Ajax en Volendam. Als België tegen Holland speelt, ben ik supporter van de Hollanders hoor! Ik volg ook de Nederlandse politiek, en ik breng mijn stem uit voor de Nederlandse tweede kamer.
- Een opleiding tot religieus was streng in die dagen.
Ik ben ingetreden in 1959, het concilie moest nog beginnen. We waren hier met een dertiental jongeren in opleiding. Piet Wagenaar was novicemeester, en we werden streng in de hand gehouden, maar we hadden daar geen problemen mee. Zo ging dat nu eenmaal. De familie mocht op bezoek komen, maar zelf mochten we na twee jaar pas voor ’t eerst naar huis. Mijn jongste zus vierde een paar maanden voor die eerste vakantie haar plechtige communie, en na heel wat aandringen mocht ik daar naartoe. In de abdij leefden we in drie afzonderlijke groepen: paters, broeders, en jongeren in opleiding. Contact tussen die drie was wel toegelaten maar soms onder voorwaarden; had je toch met iemand van een andere groep gepraat zonder toelating, dan moest je dat op het kapittel komen vertellen en werd je gestraft. Je moest dan bijvoorbeeld in de refter op je knieën gaan zitten voor de maaltijd begon.
- Jullie zaten heel vaak in de kerk.
Acht keer per dag! De eerste gebedsdienst was om 5 uur ’s morgens. Norbertijnen proberen tegelijk actief en contemplatief te zijn, maar het evenwicht tussen beide is blijkbaar moeilijk te bereiken. In mijn opleidingstijd volgden we eigenlijk het ritme van de monniken en waren we vooral aan het bidden, nu worden we veel meer door activiteiten allerhande opgeslorpt. Dat is natuurlijk ook een gevolg van het priestertekort.
- Er was toch ook gelegenheid voor wat ontspanning?
We gingen met heel de groep wandelen, of fietsen. De bestemming was meestal een pastorie in de buurt, al of niet bewoond door een Norbertijn. Ik herinner me nog levendig een bezoek aan pastoor Huysegoms in Humbeek, zijn zus woonde als huishoudster bij hem in en had voor onze boterhammen gezorgd. We vonden ze niet zo smakelijk, om het voorzichtig te zeggen. Soms mochten we ook gaan zwemmen in het zwembad van het klooster van Walfergem bij Asse, en dat ging dan per fiets.
- Je bent vrij vlug na je priesterwijding pastoraal actief geworden, en je hebt in drie parochies van de huidige federatie gewerkt.
Ik was onderpastoor in Humbeek van 1968 tot 1980, en op Verbrande Brug van 1981 tot 1987; nadien ben ik tien jaar pastoor in de Borgt geweest, tot 1997. Maar ik ben altijd in de abdij blijven wonen, ik was er ook 21 jaar prior en 44 jaar econoom. Mijn beginjaren in Humbeek, dat was misschien de mooiste periode uit mijn leven; ik was er graag gezien, tot in de plaatselijke voetbalclub toe. De samenwerking met de pastoors van beide parochies verliep wel niet steeds even vlot, doch dat hoefde niet. Ik voel me nochtans best in een functie op de achtergrond.
Uiterlijk zie ik zie er meestal heel rustig uit, maar ik sta niet graag voor een publiek. Nog altijd ben ik gespannen als ik in een viering moet voorgaan, en zeker als ik voor de homilie moet zorgen. Kan je voorstellen wat ik tijdens de opleiding meegemaakt heb? Toen moesten we leren preken al improviserend, we mochten geen tekst gebruiken. Ik herinner me nog de oefeningen op de preekstoel in de abdijkerk. En nog duidelijker herinner me de dag dat pastoor Van den Eede op de Brug totaal onverwacht is overleden. Precies op die dag moest de eerste communieviering plaatsvinden, en ik mocht, zonder enige voorbereiding, hem vervangen. Ik weet nog steeds niet hoe me dat gelukt is.
- Je bent ook nog aalmoezenier geweest in Ter Biest en H.Hart
Vanaf 1997, tien jaar lang. Heel wat minder stresserend dan een functie als pastoor. Mijn laatste overgebleven taak, die van econoom, ben ik nu aan het doorgeven aan pater Karel.
- Ben je, zoveel jaar later, nog tevreden over je levenskeuze?
Aan mijn roeping heb ik nooit getwijfeld. Ik voel me hier goed, ik heb veel mogen doen en ik heb veel betekend voor mensen en mijn confraters. Ik heb wel moeilijke perioden gehad, en me zelfs afgevraagd “blijf ik hier wel wonen”? Maar als je naar een nieuwe plek trekt neem je wel jezelf mee. Gelukkig heb ik er heel veel over kunnen praten, vooral met een koppel dat me de aanpak van Marriage Encounter (nu heet die beweging “Encounter Vlaanderen”) heeft leren kennen. Ook zij en vele anderen hebben mij de juiste levensweg laten bewandelen en daar ben ik nu heel gelukkig mee.
- Hubert Swaelens -
Overgenomen uit Kerk&Leven van 10 augustus 2011