Zorgen voor de zwakkeren

Interview met Gust Goossens


Op 13 augustus 1961 kwam Gust Goossens naar de abdij van Grimbergen. Dat is dus 50 jaar geleden. Hij behoort tot de “Hollandse golf” die in die jaren vanuit Gemert in Noord-Brabant kwam aangerold, en waar ook paters Gereon van Boesschoten, Bart Krijnen, Marius Rooyakkers (intussen overleden) en Jacques van Reisen deel van uitmaakten. Hoewel, Hollands? Pater Gust zelf is een grensgeval.

Ik ben Nederlander, maar net over de grens geboren, in het Belgische Essen. Ik was de zevende van negen: zeven jongens en twee meisjes, en de eerste die mocht voortstuderen. De meesten van mijn broers en zussen hebben later een land- of tuinbouwbedrijf gehad, en ook de ouderlijke boerderij is nog in de familie. Ik ben de uitzondering op de regel.

- Je kwam naar Grimbergen via Gemert. Je bent dus een late roeping.

Of misschien ben ik vroeg genoeg geroepen, maar heb ik pas laat geantwoord? Mijn keuze is vooral beïnvloed geweest door onze plaatselijke onderpastoor. Zonder dat hij het zelf wist of wilde maakte hij priester zijn aantrekkelijk, door zijn voorbeeld. Hij was ook zelf boerenzoon. Ik was bij mijn intrede de enige novice in de abdij, maar samen waren er wel 14 jonge mannen aan de opleiding bezig.

- Hoe was het leven van een jonge Norbertijn in die tijd?

Streng, sober, bijna armoedig. De abdij had weinig inkomsten, alleen enkele confraters die als leraar werkten moesten daarvoor zorgen. De verwarming werkte nog op stoom. Rond 10 u. ‘s morgens begon de temperatuur wat op te lopen. We leefden op kleine en primitieve kamers van zowat 3 op 4 meter. We kwamen heel weinig buiten; trouwens, elke keer als je uit het “slot” wilde moest je daarvoor toelating krijgen. Na een tijd mocht ik me bezig houden met de opleiding van de misdienaars, en zo had ik toch nog enig contact met de buitenwereld.

-  Er waren twee activiteiten: bidden en studeren.

En werken! De abdij was een veeleer afgesloten wereld, en we volgden hier het ritme van contemplatieve monniken. Voor onderhoud en herstellingen in de abdij zorgden de confraters in die tijd bijna helemaal was al zelf. Zelf heb ik tijdens mijn vijfjarige opleiding nogal wat dakgoten geschilderd! Onze opleiding in de filosofie en de theologie was wel goed verzorgd; daarvoor haalde prelaat De Winde van overal gastprofessoren aan, uit diverse abdijen en orden. Mijn laatste jaar theologie heb ik in Leuven gevolgd, in het pas opgerichte (en nu weer opgeheven) centrum voor kerkelijke studies. Tussen mijn intrede in 1961 en mijn priesterwijding in 1967 had het tweede Vaticaans concilie plaatsgevonden, en ze hadden zowat overal in de kerk deuren en vensters opengezet.

- Direct na je priesterwijding kreeg je een benoeming in de sociale sector.

Ik was gewijd op 11 juli 1967, één dag later werd ik benoemd tot diocesaan aalmoezenier van Caritas Gemeenschapsdienst. Ik was al vier jaar eerder als vrijwilliger beginnen werken in de kliniek van Vilvoorde, ik kende de sector dus. Als aalmoezenier zorgde ik voor de vorming en verdere begeleiding van een twintigtal groepen vrijwilligers. Door daarmee bezig te zijn heb ik de wereld van de zieken ontdekt, en ik ben altijd vooral in de zorgsector bezig gebleven. Sinds 1970 was ik onderpastoor in Sint-Servaas, maar mijn belangstelling bleef uitgaan naar zieken en mensen met een beperking. In die tijd ontstonden in de parochies de Ziekenzorgkernen die nu nog actief zijn.

- Je hebt heel wat gedaan om gehandicapten – mensen met een beperking noemt men ze nu – uit het isolement te halen.

index-3.jpg

We hebben ooit voor 72 gehandicapten een bezoek aan Mira georganiseerd. Ze werden in een container gezet en met een hijskraan op het dak getild. Meneer Sarens (van het gekende bedrijf uit Steenhuffel) had me gezegd dat hij dat niet gratis kon doen, maar toen de kraanman van dienst hem nadien vertelde dat hij nog nooit zo een prachtige avond had meegemaakt heeft hij de factuur ingehouden.
De spectaculairste actie was wel een vakantiereis naar Mallorca, waarvoor we twee vliegtuigen hadden gecharterd met aan boord 175 gehandicapten en 175 begeleiders. Reis en verblijf kostten alles inbegrepen 4.900 frank, niet eens zo weinig in die tijd.

- Het is bij één groepsreis gebleven.

Dat was de bedoeling. We wilden bewijzen dat op vakantie gaan inderdaad mogelijk was voor die mensen. Nadien konden ze zelf het initiatief nemen. Uiteindelijk zijn we met acties als deze uitgekomen bij de bouw van Eigen Thuis. Het idee om een aangepaste woonvoorziening te bouwen voor volwassen fysisch gehandicapten is in 1974 ontstaan, en werd op veel plekken bijzonder sceptisch onthaald. Niet iedereen geloofde dat zo een project in Grimbergen realiseerbaar was, maar toch hebben we vooral enthousiaste steun gekregen. We hebben elke frank twee keer omgedraaid en we zijn erin geslaagd het gebouw recht te trekken zonder geld te moeten lenen.

- In 1989 vertrok je uit de abdij om pastoor te worden in het Pajottenland.

Ik was toen 49, als ik op dat ogenblik de kans niet aangreep zou ik heel mijn leven binnen de abdij doorgebracht hebben. Dus werd ik pastoor in Schepdaal, nadien in Dilbeek, waar ik vier parochies bediende, vijf missen opdroeg tijdens het weekend en tot 130 uitvaarten verzorgde in één jaar tijd. Ik was ook nog deken toen, en raakte bedolven onder de vergaderingen en de afspraken. Die drukte heeft mijn gezondheid zeker geen goed gedaan. Ik ben in die tijd twee keer door kanker getroffen. Alle behandelingen samen hebben acht jaar geduurd. Ik heb toen aan den lijve ondervonden wat een zware ziekte een mens echt aandoet. Wie aan het werk is telt mee, voor wie niet zo goed meekan is er weinig belangstelling. Na Dilbeek kwamen nog Wemmel en Oppem, en na 40 jaar dienst als pastoor en onderpastoor ben ik met pensioen gegaan.

- Met je gezondheid gaat het nu beter.

Lichamelijk heb ik geen kanker meer, maar mentaal is de ziekte niet verdwenen, je zit voortdurend met de angst om te hervallen. Daarbij heb ik nu problemen met de rug, ik ben er al drie keer aan geopereerd en nog steeds moeizaam aan het revalideren. Ik was dus wel echt aan een lichtere opdracht toe. En die heb ik gevonden in het woonzorgcentrum Heilig Hart hier in Grimbergen. De verplichtingen zijn weggevallen, ik word er niet opgejaagd.

- Een bejaardentehuis, noem het dan een woonzorgcentrum, is toch geen al te opmonterende omgeving?

“We zitten in de laatste rechte lijn naar de dood”, zei een bewoner me ooit. Dat is scherp uitgedrukt, maar het klopt. Mensen die hun huis verlaten en naar het Heilig Hart komen wonen beseffen dat ook, en ik probeer hen ook niets anders wijs te maken, ik luister vooral naar hen. Er zijn 163 bewoners, en ik mag zeggen dat ik ze allemaal bij de naam ken. Ik ben er 30 tot 35 uur per week, en met de mensen praten, ook met de familie, is mijn hoofdopdracht. Het liefst kom ik bij de dementerenden, al heb ik daar al eens letterlijk klop gekregen. Die mensen hebben echt niets meer te verbergen. De ene dag zijn ze poeslief, de andere zijn ze niet aan te pakken. Hun heldere momenten vinden ze het pijnlijkst, dan beseffen ze hoe ze zich op andere momenten gedragen.

- Is het leven er niet erg eenzaam? En zonder betekenis?

Vooral voor wie geen kinderen heeft is er grotere kans op vereenzaming. Maar ook de kinderen verliezen vaak het contact met hun ouders. Wat kan ik hier doen, komen sommigen me vragen. Ja, je kan er niets doen, alleen er zijn en blijven. En natuurlijk krijg je dan de discussie of het zin heeft verder te leven. “Ik wil geen honderd jaar worden. Wat moet ik hier daarvoor nog allemaal afzien?” zegde iemand me ooit.

- Euthanasie is geen theoretische vraag meer in die omgeving. Hoe ga je, als priester, daar mee om?

Elke vraag vanwege die mensen verdient respect, en dus moet ik ook naar vragen om euthanasie luisteren. Ook als iemand daar concreet mee bezig is blijf ik haar of hem bezoeken. De kerk wil toch iedereen nabij zijn? Dan kunnen we ook niemand zomaar laten vallen. Lijden kan onmenselijk zijn; in onze tijd is dat niet zozeer lichamelijk, maar moreel lijden. Proberen het leven menswaardig te houden, dat moet de leidraad zijn bij elke beslissing.

- Je bent opnieuw binnen de abdijmuren komen wonen. Viel dat mee?

Dat is een hele aanpassing. Ik was er gewoon aan geraakt zelf voor eten te zorgen, mijn eigen budget te beheren, kortom een beetje verantwoordelijk te zijn, maar ook vrijheid te genieten. En nu moet ik weer met de groep rekening houden.

- Christenen, ook priesters, worden wel eens in een kamp geplaatst: conservatief of progressief. Die tegenstelling verbergt veel nuances, maar jij stond wel bekend als progressief.

Laten we zeggen dat ik kritisch stond tegenover het instituut “kerk”, waar ik overigens ten volle toe behoor. En die kritische houding heb ik behouden. Voorts is het zo dat niemand binnen deze muren compleet hetzelfde gelooft op dezelfde manier. Sommige onderwerpen liggen gevoelig en het gesprek daarover is moeilijk. Maar, zoals in het huis van mijn Vader, is er ook hier ruimte voor velen.

- Hubert Swaelens -

Overgenomen uit Kerk&Leven van 17 augustus 2011

 

< terug naar gemeenschap